
De mijnen zijn nog steeds een belangrijke bron van inkomsten voor Potosinos. Weliswaar werken ze in coöperaties en zijn ze nu grotendeels eigen baas, maar het inkomen is erg mager en de werkomstandigheden zijn eigenlijk in al die eeuwen nauwelijks veranderd. Er komen in Potosí elk jaar zo´n 50 mensen om door ongelukken in de mijnen (los van sterfte door slechte gezondheid) en in 2008 tot vandaag waren het er al 5.

Er wordt behalve nog steeds naar zilver ook o.a. naar tin en mineralen gezocht. Een minero bepaalt zelf zijn werktijden, maar werkt noodgedwongen eerder 10 tot 12 dan 8 uur. Hij verdient gemiddeld 800-1000 bolivianos (8-10 euro) en is daarbij afhankelijk van de markt en wat opkopers hem bieden. Ter vergelijking: voor een eenvoudig middagmaal op de hoek van de straat, ook bij de mijnen, betaal je ongeveer 7 bolivianos. Een mijnwerker in Potosí heeft gemiddeld 8 (!) kinderen. Er werken trouwens ook zo´n 3500 kinderen in de mijnen van Cerro Rico. Het gaat over van vader op zoon en er is weinig andere werkgelegenheid in Potosí. De bekroonde film uit 2005, The Devils Miner, gaat over de kinderarbeid hier. Als ik weer thuis ben ga ik hem opzoeken.

Vandaag heb ik een beetje mogen voelen hoe het in de mijnen is. De excursies naar Cerro Rico zijn erg populair onder toeristen, maar daarom niet minder waardevol. Ze zijn integer en worden geleid door ex-mijnwerkers. Nooit heb je het gevoel dat je aapjes kijkt, al was het maar door de zwaarte van je eigen inspanning.